dinsdag 12 maart 2013

Plastisch getal en de Bossche School


Plastisch getal
Het Plastische getal is in de architectuur een speciale verhouding waarmee een reeks van vormen met elkaar verbonden staat in verhouding. Deze verhoudingen vormen een grondslag van verhoudingenleer.  Het plastisch getal is ontdekt door de Nederlander  Hans van der Laan (1904 – 1991). Het plastisch getal is een uitbreiding voor de toepassing van de Gulden snede. 

De gulden snede wordt vaak aangeduid met het symbool 
φ, maar het plastisch getal wordt aangeduid met de Griekse letter ψ (psi). In tegenstelling tot de gulden snede is het plastisch getal zowel toepasbaar in twee dimensionaal als drie dimensionale ruimtes.
Als enige reële oplossing heeft het plastische getal de volgende waarde:

Het verhoudingsgetal van het plastisch getal is dus 1,3247. Om praktische en telkundige redenen wordt deze gelijk gesteld aan 4/3 of 1,333.
 Het plastisch getal komt uit de rij van Padovan. Deze rij ziet er als volgt uit:
1, 1, 1, 2, 2, 3, 4, 5, 7, 9, 12, 16, 21, 28, 37, 49, 65, 86, 114, 151, 200, ..
Deze rij is ontstaan onder andere door het plastische getal (1,3247). Deze werd gebruikt na nummer 9 (9×1,3247=12). Het plastische getal werd niet gebruikt voor nummer 9.

Het systeem van het plastische getal werd voornamelijk gebruikt binnen de Bossche School.

De Bossche School
De Bossche School was een traditionele stroming in de Nederlandse architectuur die sterk gebaseerd was op verhoudingen en die vooral zijn weerslag had op de katholieke kerkenbouw. Deze stroming kwam voort uit de Delftse School.
De naam komt voort uit de 3-jarige Cursus Kerkelijke Architectuur die in de periode van de Wederopbouw tussen 1946 en 1973 in het Kruithuis te 's-Hertogenbosch werd gegeven. De cursus was bedoeld om architecten te begeleiden bij de kerkelijke wederopbouw. De docenten waren Dom Hans van der Laan, zijn broer Nico van der Laan en C. Pouderoyen.
Een belangrijk kenmerk van de stroming is de sombere vormgeving van de gebouwen. De ontwerpen zijn eenvoudig opgezet, de maatvoering is duidelijk en er werd vrijwel geen gebruik gemaakt van versieringen. Bovendien hebben de ontwerpen een orthogonale opzet, de ontwerpen zijn dus rechthoekig. De architecten maakten gebruik van dikke wanden en een grote negge. De verhoudingen werden bepaald door het plastisch getal. De materialen die werden gebruikt waren voornamelijk beton, baksteen en hout. Deze materialen zijn in Nederland voor de hand liggend, zoals het marmer in Italië. 
In de 2e helft van de 20e eeuw werd zo een aantal kerken, kloosters, woningen en stadhuizen in voornamelijk het zuiden van Nederland volgens deze stroming gebouwd. Door te weinig kerkbezoeken wordt een aantal van deze gebouwen inmiddels bedreigd met sloop.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.